GESCHIEDENIS VAN OENKERK, GIEKERK EN WIJNS
hoofdstuk 1


De%20Nie-Ouwendiijk-Kamminga_hf.jpg


ds. De Nie



  

1. Oorsprong en vroegste tijd

 

Wij beginnen onze historische wandeling met een blik op de grond waarop wij leven. Dat is, wat de Trijnwouden betreft, de zandgrond. En daarmee staan we op één van de oudste stukjes van Frieslands bodem. De zand- en veenstreken van Friesland waren immers reeds lang bewoonbaar, toen de zee nog bezig was de kleigronden te vormen. Als een driehoekig zandeiland (product van de Rijn in het diluvium) liggen de Trijnwouden (Oenkerk, Giekerk, Oudkerk, Roodkerk en Molenend) midden in het laagveen, in het oosten afgesloten door uitge­strekte moerassen van Veenwouden. Een smalle strook drassig land scheidde het af van de Dokkumer Ee en een vrij breed water, de Ried, moest men overvaren om van hier naar het kleine zandeilandje Rijperkerk te komen en vervolgens over te steken naar het grote zandgebied van Hardegarijp, Bergum, Rottevalle, Drachten etc.

Geregeld vindt men in de oude kerkrekeningen de onkosten in rekening gebracht als iemand naar de grietman in Bergum moest en onderweg met een bootje overgezet moest worden. Pas in de 18e eeuw is er een brug gekomen die nog niet zo heel veel jaren geleden door een harde weg vervangen is.

Ook naar het noorden, naar Rinsumageest, was vroeger geen verbinding, ook aan die zijde was moerassig laagveen een natuurlijk obstakel. Laagveen vormde zich in de dalen die door het van de gletschers smeltende water waren uitgeschuurd.

De zandgronden vormen de oudst bewoonbare stukken van Frieslands bodem en ze spreken in de regel van bewoners, nog eeuwen vóór de komst der Friezen. Denkt u aan het nu verdwenen hunnenbed in Gaasterland (Rijs 2000 v. Chr.) en aan stenen bijlen uit Wijega en Steenwijk. Bij Oosterwolde zijn grafvelden uit de jongste steentijd ontdekt, de omgeving van Bakkeveen en Donkerbroek leverde voorwerpen uit de Bronstijd (1500-500 v. Chr.).

In de Trijnwouden zijn tot dusver geen sporen van zulk een vroege bewoning gevonden. We zullen ons dit gebied het beste kunnen voorstellen  als een  moeilijk  toegankelijk  zandeiland,  dat de steentijdmens niet aanlokte tot bewoning. Er was elders ruimte genoeg! De bewoning van de Trijnwouden zal pas in latere tijd begonnen zijn, in de laatste eeuwen vóór onze jaartelling, met de komst der Friezen uit het oosten. Maar aanlokkelijk was het niet. Men zat er alleen hoog en droog, geen last van overstromingen, maar vergeleken met de klei was de grond arm. Geen wonder dat de meeste nederzettingen op de klei verrijzen, op de zogenaamde terpen. We zijn dan in de eerste terpentijd, die duurde van 2e eeuw voor tot 400 na Chr.

Tot de tiende eeuw hebben de bewoners, de Friese boeren van de kleistreek, hun toevlucht gezocht op de terpen die ze opwierpen als bescherming tegen de herhaalde invallen van het zeewater. Pas na de tiende eeuw begint het dijkwerken zich te ontwikkelen.

De Trijnwouden liggen in Oostergo (Astergâ), de streek ten oosten van de brede Middelzee, die als herinnering aan de oudste watertijd op de klei overbleef. Die Middelzee omvat het tegenwoordige Bildt, de nieuwlanden ten westen van Leeuwarden, en zo door naar het zuiden voorbij Sneek tot Bolsward toe. Langs die Middelzee ontstonden tal van terpdorpen, kustplaatsen als Stiens, Cornjum, Britsum, Jelsum, Leeuwarden (op drie terpen), en Wijtgaard, allen aan de oostkant. Aan de westkust van de Middelzee ontstonden Berlikum, Beetgum, Marssum, Deinum, Weidum e.v.a. Hier woonden onze heidense voorvaderen in de tijd dat ver weg in het land Israël Jezus Christus geboren werd.

Terpen het dichtst in onze buurt vinden we in het dorpsbehoor van Oudkerk ten noorden van de Ralhadijk en ten zuiden van het klooster Bartlehiem. Enkele boerderijen in het land liggen nog op delen van die oude terpen (Seinstra, Deelstra, v.d. Veen). Waar­schijnlijk woonden daar nog eerder mensen dan op de plek waar nu het dorp Wijns ligt.

Ook dicht bij Wijns ligt een terpje, dat nu hoort onder de boerderij van Jan Douwes v.d. Meer en waar tot 1900 nog de fam. Liezinga woonde. Hoger dan 1,5 meter is deze terp dunkt mij niet. Er zijn ook oude bewoningsporen in gevonden, aardewerk, munten en een schedel. Het dorp Wijns kan men dus eigenlijk geen terpdorp noemen, hoewel de kerk op een lichte verhoging ligt.

Hier zijn de oudste Friezen dus gaan wonen in een tijd dat een hoog  opgeworpen  heuvel voor  bescherming tegen de watervloeden, daar ter plaatse niet meer noodzakelijk was. Laten wij zeggen dat Wijns 800 bewoond werd en de terpen in de buurt onder Oudkerk al enige eeuwen eerder, want in één daarvan is een mooie Romeinse schaal gevonden die dateert uit 230 na Chr. Een drijfschaal met leeuwenbektuit, te zien in het Fries Museum.

Hoe dat ding daar gekomen is? De Friezen hebben veel aanraking met de Romeinen gehad. De Romeinse schrijvers vertellen ons van allerlei over hen. De Friezen woonden in de Romeinse tijd in een veel groter gebied dan nu. Friesland omvatte toen Zeeland, Zuid-Holland, Noord-Holland, delen van Utrecht, Friesland, Groningen en Oost-Friesland. Korte tijd zijn zij door de Romeinen onderworpen geweest. Niet lang. Spoedig had de Friese vrijheidszin het weer gewonnen. Maar de handelsbetrekkingen bleven bestaan. Tal van Romeinse voorwerpen en munten zijn uit de terpen tevoorschijn gekomen. De schaal van Oudkerk is ook zo'n handelsprodukt. Romeinse import. Ze bewijst dat in de tijd van 250 à 300 na Chr. de streek tussen Bartlehiem en Oudkerk reeds bewoond was. Oudkerk draagt zijn naam dus terecht.

Vanuit het lage land zal zich een enkeling in de loop der tijd op het nabij gelegen zand gevestigd hebben. Deze bewoning zal maar heel dun zijn geweest. Een eigenlijk dorp moet pas later ontstaan zijn. Het was een arme streek, die aan de handel praktisch niets kon bieden. Dat kunnen we m.i. zien aan de naam. De namen tonen aan dat de dorpen Oudkerk, Roodkerk, Oenkerk en Giekerk, ook Rijperkerk en Tietjerk, van betrekkelijk jonge oorsprong zijn. Ze verwijzen door het bestanddeel -kerk naar de Christelijke tijd.

Het Christelijk geloof is vanuit Engeland Friesland binnen gekomen. De Angelsaksische monnik Wilfried v. York, die vanuit Engeland naar het vasteland van Europa voer, leed in het jaar 677 schipbreuk op de Friese kust en kwam terecht bij de Friese koning Aldgils, waar hij als eerste het geloof in Christus predikte. Enige jaren later werd zijn werk door Willibrord en anderen voortgezet. Willibrord werd omstreeks 700 bisschop van Utrecht, met de titel: aartsbisschop van het Friese volk. Koning Radboud heeft hier echter een eind aangemaakt. Hij hield het nieuwe geloof buiten de grenzen. Pas in 734 werd het huidige Friesland, dat nog  geheel  heidens  was  (Westergo  en  Oostergo),  door de Frankische vorsten veroverd en opengelegd voor de Christenpredikers.

In het jaar 752 vertrekt de toen al oude prediker Bonifatius naar onze streken. Hij weet dat het gevaarlijk is, maar hij is oud en zoekt welbewust de marteldood als getuige van zijn Heer. Op 5 juni 755 wordt hij vermoord op of bij de plaats waar kort daarop de kerk van Dokkum werd gesticht.

In 777 is Liudger pastoor in Dokkum, maar moest 5 jaar later vertrekken door de onrust die de grote Saksische opstand ook in Friesland verwekt. Binnen korte tijd heeft Karel de Grote heel Saksen verwoest en bedwongen en al deze streken, ook Friesland, moesten het Christelijk Geloof aannemen. De Friezen waren hier niet afkerig van, integendeel. Ze hebben het bewust aanvaard, bewuster dan de Saksen het gedaan hebben. Omstreeks 800 is Friesland dan tot het Geloof bekeerd en zijn, naar we kunnen aannemen, ook de bewoners van Wijns en van de dunbevolkte Trijnwouden Christen geworden.

De bij Dokkum vermoorde Bonifatius was in de laatste jaren van zijn leven, ook die hij hier in Friesland doorbracht, sterk geïnteresseerd in zijn eigen klooster Fulda in midden Duitsland (Hessen). Geen wonder dat het klooster "Fulda" van de jonge Friese Christenheid heel wat schenkingen in land en natura ontving. Gelukkig is een groot deel van het oud-archief van dit klooster bewaard gebleven en daarin vinden we vele stukken betrekking hebbend op Friesland. Vele namen van dorpen komen er in voor, waarin we nog heden ten dage bestaande namen kunnen herkennen.

Friesland lag ver van het klooster "Fulda" verwijderd. Geen wonder dat in de loop der jaren de inkomsten van de Friese bezittingen niet regelmatig te "Fulda" binnenkwamen. In het jaar 945 ging daarom de energieke abt Hadamar zelf op reis door Friesland en bezocht zijn bezittingen en noteerde alles zorgvuldig. In dit register van abt Hadamar d.d. 945 vinden we ook de eerste vermelding van één onzer dorpen, n.l. van Wijns. Er staat n.l. in: "in Weingi 3 uncias" d.w.z. uit bezit in het dorp Wijns 3 ons (aschl.-goud), uncia is dus een geldmaat (Rom. ons = 27,3 gram).

Weingi - dat is dus Wijns in het jaar 945. Dr. Sipma uit Leeuwarden, de kenner van het oud Fries, vertelde mij, dat naar zijn mening, in het handschrift een afkortingsstreepje vergeten is, en dat we de naam moeten lezen als: Weningi. Inderdaad, zo vinden we later in de middeleeuwen (rond 1200) geregeld de naam van Wijns als: Winingen.

Onze uitspraak "Wijns" is dus een afslijpsel van het oorspronkelijke Weningi of Winingen, net als Groningen in de volksmond geworden is tot Greins en Harlingen tot Hârns.

Wat betekent de naam Winingen. Ook daarover hoeven we niet in het duister te tasten. Win of Wen moet een oude voornaam geweest zijn. Zo heette de man die zich met zijn sibbe voor het eerst te Winingen (Wijns) vestigde. Dat die mansnaam Win of Wen inderdaad bestaan heeft, daarop duidt ook de naam Wijnsma. Die naam betekent niet iemand van Wijns afkomstig, zoals in de wandeling wel eens genoemd wordt. Dan zou het Wijnstra moeten zijn zoals Woudstra, Dijkstra, Terpstra en Meerstra. Om een ander voorbeeld te noemen: uit de naam Albada mogen we met zekerheid opmaken dat er een oude voornaam Albad heeft bestaan, aldus Dr. Sipma.

De naam Weinsma vind ik al vermeld in een oorkonde uit 1441! Ook vond ik in 1491 en 1500 de naam Weijn als voornaam, als mansnaam, maar ook een keer als vrouwsnaam.

In de kloostergoederenlijst van 945 worden nog veel meer bekende dorpen genoemd, o.a. Toekchingen = Dokkum, oorspr. Dokkohem, het hiem, de woonplaats van Dokko c.s., Gisleheim = Jislum, woonplaats van Gisle c.s., Colheim is Kollum, woonplaats van Col, Lakkheim of Lakki = Lekkum, woonplaats van Lakko of iets dergelijks, Wasginge, huidige Waaxens en vele anderen.

Wijns is als dorp dus ongetwijfeld de oudste van de drie en stamt zeer zeker uit vóór Christelijke tijd. Met Oenkerk, Giekerk, Oudkerk, Roodkerk en Tietjerk is dit anders. De naam zegt het al. Het kerk duidt op dorpwording in de Christelijke tijd 1000-1100. Opvallend is, dat in de registers van Fulda nergens een plaatsnaam wordt vermeld eindigend op -kerk. De meeste eindigen op ‑hem, tegenwoordig -um. Ook diverse op -wurt, denk aan plaats als Holwerd, Wanswerd, e.a.

Onze plaatsnamen zijn dus van jonge datum, misschien is de naam Trijnwouden nog ouder dan de namen Oenkerk, Giekerk, Oudkerk en Roodkerk. In de bewuste kloosterlijst van Fulda komt in de omtrek van Dokkum een plaats voor die Waldheim genoemd wordt. Dit moet één van die dorpen zijn die ook nu nog het tegenwoordige woude in hun naam hebben, Murmerwoude, Dantamawoude, Veenwouden en dergelijke. Men denkt vaak aan Oudwoude in Kollumerland, maar het kan in dezen net zo goed slaan op onze Trijn-wouden, want dit is een heel oude naam.

Ik vond in de oudste boeken van de kerk van Oenkerk al een handtekening uit 1630 van Ds. Julius, de toenmalige predikant, die zich noemde: dienaar Jezus Christus in de Trijnwouden.

En in een oud ...... van 1482 zag ik eveneens de naam Trijnwouden voor onze streek. Wat betekent Trijnwouden? De volksmond weet te vertellen van een oude Juffrouw Trijn, die deze hele streek in haar bezit zou hebben gehad. Het zou dus betekenen: de wouden van Trientsje moui, zuster van Kaetsje moui. Maar dat is uitgesloten. Friesland is ook niet bepaald een friese naam. Trienwouden komt van het oud-Friese Trim-walda of Trium-walda, dat is een derde naamval, die betekent: in de drie wouden. Welke drie wouden hiermee bedoeld zijn, daar kunnen we slechts naar raden. Waarschijnlijk waren op onze zandeilandje oudtijds drie sterk begroeide gedeelten. Ik denk niet dat het slaat op de drie dorpen Oudkerk, Oenkerk en Giekerk.

Nu nog de namen van Giekerk en Oenkerk. Giekerk heette vroeger Ghe-tzereka of Ga-tzereka. Dit Ghe of Ga is geen mansnaam, maar het oud-Friese woord voor: dorp, b.v. Augustinusga = dorp van Augustinus en Wolvega. Giekerk betekent dus: de kerk van het dorp of dorpskerk. Het was het kleinste van de drie Oudkerk, Oenkerk en Giekerk.

Oenkerk heette in de middeleeuwen On-tzerka of ook wel Oniatzereka. En wat de volksmond hierover weet te vertellen klopt wel. U weet wel, nietwaar, dat men het meestal afleidt van de voornaam Oene. Zo is het ook Oene, Oenija of Onija, ook wel Oentia. Oentzie was een veel voorkomende oud-Friese naam. Oene heette dus de man, waarschijnlijk het familiehoofd van de nederzetting, waarnaar Oenkerk is genoemd. Hij is hier waar­schijnlijk pas in de Christelijke tijd gekomen, en kort daarop is de kerk gesticht.

Oudkerk  is m.i. het  oudste dorp van de  Trijnwouden; niet omdat daar de oudste kerk staat, want de kerk van Oudkerk is jonger dan die in Giekerk. Ik vermoed dat op de plaats van de huidige Oudkerkster kerk nog een oudere, kleinere kerk gestaan heeft. Alles wijst er op, denk aan de Romeinse schaal in Bûten Moark, dat hier de eerste bewoners van de Trijnwouden woonden.

We zitten nu zo om en nabij het jaar 1000. De noormannenplaag van de 9e eeuw is achter de rug. Of de bewoners van Wijns daar ook veel last van gehad hebben, weten we niet, vermoedelijk wel, maar dat hoort gelukkig tot het verleden. Een rustiger tijd breekt aan. Veel weten we er niet van. De nevels hangen over Friesland. Buitenlandse graven zijn in naam bezitters van Friesland. Sinds 1088 hoort Friesland aan de bisschop van Utrecht. Veel heeft dat niet te betekenen. Er zal wel een schatting opgebracht moeten worden, maar er gaat ook een invloed ten goede van uit. De kerkbouw wordt op allerlei plaatsen ter hand genomen, misschien wel juist door toedoen van de bisschop. Zowat tegelijk met de inwoners van Jorwerd, Rinsumageest en Oudega, gaan ook de Giekerkers aan het bouwen, om en nabij het jaar 1100. En in de oud Romaanse stijl verrijst het sierlijke kerkgebouw van Giekerk. Het oudste wat nu nog in de Trijnwouden te vinden is en thans één der vijf oudste kerken van heel Friesland.

Het kerkje werd opgetrokken van zgn. tufsteen, die u nu nog volop in de gelukkig van klimop ontdane muren kunt bewonderen. Kleine hooggeplaatste rondbogige raampjes zaten er in; de plek van sommige is nog duidelijk in het muurwerk te zien. Ze zijn later deels met steen opgevuld, deels uitgebroken tot de grote ramen die er nu inzitten en er dus eigenlijk niet in thuis horen. Boven­aan de muur, rondom de kerk, was een fraaie zaagtand lijst van tufsteen aangebracht, waar u nu nog diverse stukken van kunt zien. Het moet een mooi gezicht geweest zijn, die oude Giekerker kerk.

Ook het koor, de drie zijdige sluiting aan de oostkant, is merkwaardig. Het is versierd met kleine sierlijke pilastertjes. Hebt u het wel eens opgemerkt? Van binnen was de kerk schemerdonker zoals alle Romaanse kerkjes. Door de hoge kleine raampjes viel maar spaarzaam licht, maar de schittering van de kaarsen op het altaar, waar nu de notabelen zitten, was er des te plechtiger door. En  hier droeg  de Giekerker pastoor de mis op en hier zong men liederen ter ere van de H. Martinus, aan wie de kerk was gewijd. 11 november (Sint Maarten) is dus vanouds de feestdag van Giekerk!

Omstreeks de 15e eeuw is de kerk ingrijpend veranderd, door het inbrengen van grotere ramen. De noordelijke nuchterheid vroeg meer licht. Door deze en ook door verdere restauraties (11e eeuw, 15e eeuw, 17e eeuw, 19e eeuw) vertoont het muurwerk een bont karakter van allerlei steen door elkaar! Als ergens de stenen spreken, dan is het wel in de noordkant van de Giekerker kerk. Goddank hebben de heren kerk-voogden er geen net muurtje van gemaakt van moderne nietszeggende baksteen, maar de oude partijen laten zitten! En Goddank dat we het nu tenminste zien kunnen, nu de klimop weg is.

Eén ding kan ik de heren kerkvoogden van Giekerk echter niet vergeven: dat ze 1870 de hele westelijke hoek hebben verminkt door de nieuwe steentjes en het rare daktorentje, dat ze er vrij monsterlijk op geprakkizeerd hebben. Jammer, want daardoor is veel van het oude karakter verloren. (Mr. Wijbenga 1840: vroegere toren terzijde aan de noordoost hoek, dus naast het koor??, latere aan westkant in 1772, fraaie, 120 voet hoog, met lei gedekt.) En nu met behulp van de rijkdom der Giekerker kerk was die best te herstellen geweest.

Het kerkje van Giekerk uit 1100 is nog getuige geweest van het verblijf van de laatste vreemde graaf, graaf Willem (broer van de graaf van Holland) in Friesland. In 1203 vertrok graaf Willem ook naar Holland en kort daarop was Friesland vrij! Geen graaf was er meer! Geen leenmannen! Bijna geen ridders of edelen waren er te vinden. Geen slaven of lijfeigenen kwamen hier voor, geen ommuurde steden, neen het was een land van vrije boeren, een democratie in de beste zin des woords.

Een tijdperk van bloei breekt aan! Veeteelt en welvaart nemen toe. En het beste bewijs van de welvarendheid zijn de stenen kerken die op alle mogelijke plaatsen, zelfs in de kleinste dorpjes en op de nietigste terpjes, verrijzen ter vervanging van vroegere, misschien wel houten gebouwtjes. Vlak na het vertrek van graaf Willem 1200, gaan de Wijnzers aan de gang.

Giekerk heeft al een eeuw lang een mooie stenen kerk, een tijd later  gevolgd door  Oudkerk en Roodkerk.  Maar nu zal  Wijns ook laten zien wat het voor het geloof over heeft! Er wonen maar weinig boeren, maar de grond is best. Stukken beter dan die in de Wouden. De beste streek van Tietjerksteradeel! Vissen kon je er ook, in de visrijke Wijnsermaer.

Het kerkje hoeft niet aan veel personen plaats te bieden. Het is daarom maar klein. Het wordt gebouwd van grote rode Friese moppen en is laag, maar wordt later verhoogd. En als beschermheilige aan wie de kerk gewijd wordt, wordt St. Vitus gekozen. Hebt u wel eens van deze heilige gehoord? Er is een ziekte die St. Vitus dans genoemd wordt. Dat is niet zo best! Hoe kwam men er toe om St. Vitus te kiezen? Misschien wel omdat de oude kerk van Oldehove (Leeuw) ook aan St. Vitus gewijd was, en Wijns over de Ee nog al veel kontakt met Liowert had.

De pastoor kwam te wonen waar nu Enne Faber woont en de timmerwinkel van Schaafsma is. Natuurlijk moest de kerk onderhouden worden, de bouwsomaren van kerk en pastoorshuis betaalt en de pastoor moest ook leven. Spontaan schonken de Wijnzers vele stukken land, voor pastorie en kerk, een voor onze dagen beschamende offervaar-digheid van zo'n uiterst kleine gemeenschap.

Kort daarop, 1230, beginnen ook de Oenkerkers, zij sluiten de rij! Nu kunnen ook zij niet achterblijven! En ze doen het goed! Hun kerk, ook van Friese moppen opgetrokken uit de gift aan de ander, wordt de grootste van allemaal! Het wordt een kruiskerk, bovendien met twee dwarsarmen! De raampjes zijn, net als in Giekerk en Wijns klein, hoog en rondbogig. Maar ook deze zijn in 15 à 16e eeuw vervangen door grotere spitsboogvensters. In de noordmuur is, evenals in Wijns, aan de kant van de toren een rondbogig poortje, het zogenaamde noormannenpoortje. Men zegt wel eens dat daardoor de doden werden uitgedragen en dat daarom het spreekwoord zegt: Hij is met de noorderzon vertrokken! Dat hoorde ik van de koster van Janum. Maar het zal de oplossing wel niet zijn! Vast en zeker stond in één van de zijarmen een kapel-altaar ter ere van de Heilige Maagd Maria, aan wie de kerk gewijd was. De Heilige Maagd, schutsvrouwe, patrones van Oentsjerk! Ter ere van haar de grootste kerk in de Trijnwouden!

De kerk heeft wel één en ander van zijn oude luister ingeboet. Enige eeuwen later, misschien ook wel 1500, zijn de dwarsarmen weggebroken,  waarschijnlijk  waren ze in verval geraakt. De kerk was wel erg groots opgezet voor zo'n klein dorp! De ronde dichtgemaakte bogen in de zuid- en noordmuur vormen nog steeds de herinnering aan de oude kruiskerk.

De pastoor kwam te wonen op de door de inwoners aan de pastorie geschonken grond en zijn boerderij verrees waar nu nog de pastorie staat. Het land wat hij zelf gebruikte lag daarachter, een hele lange strook grond, die doorliep tot een eindje voorbij de huidige school van Molenend! Daarom moet de fam. v.d. Kooi in het winkeltje voor de school te Molenend nog altijd aan de pastorie een grondpacht betalen van  0,60 per jaar.

Van Giekerk heb ik nog niet verteld waar de pastoor woonde. Onlangs heb ik tot verrassing van de heren kerkvoogden kunnen aantonen, dat dat de zogenaamde pastorieplaats van Sijmen de Vries is geweest! En dat daarom deze huisplaats met het huis nog altijd eigendom is van de kerk van Giekerk. Een weggetje verbond deze pastoorswoning in de Giekerker Hoek met de kerk. Van dit weggetje, dat bij Sikma uitkwam, zijn nog enige sporen aanwezig. Ter halverhoogte heeft in later eeuwen daar de oude school van Giekerk gestaan.

Oenkerk, Giekerk en Wijns waren dus in de oude R.K. tijd geheel zelfstandig, elk met een eigen pastoor. Dit is zo tot de tijd der Kerkhervorming gebleven. Wijns was klein. De pastoor alleen kon het makkelijk af. In Oenkerk en Giekerk kreeg de pastoor al spoedig hulp van een kapelaan of vicaris (jonge priester). Ter bezoldiging van dezen werden aparte goederen geschonken, de zogenaamde vicarie of praebende goederen. Zo was de sate die in Oenkerk vlak bij het kerkhof heeft gelegen, op het land aan de Wijnserdijk dat nu nog aan de kerk hoort, vanouds de praebende sate. In Giekerk was ook een aparte praebende sate die gelegen heeft ten zuiden van kerk en kerkhof. Uit de inkomsten van deze en andere gronden werd de jonge priester betaald. In later eeuwen, na de Hervorming, werden deze goederen vaak door de kerkvoogden beschikt ten bate van de schoolmeester.