GESCHIEDENIS VAN OENKERK, GIEKERK EN WIJNS
hoofdstuk 2
ds.
De Nie
2. 1200-1600
De tijd waarin we nu beland zijn, na het jaar 1200, is ons weer wat
beter bekend, omdat er wat meer schriftelijke gegevens tot ons zijn
gekomen. Verhalen van kroniekschrijvers en oorspronkelijke dokumenten,
voornamelijk in het oud-Fries of Latijn.
Als dit licht zo 1200 weer helderder begint te schijnen, zien we dat
Wijns, of liever Winingen, een heel belangrijke rol in dit deel van
Friesland speelt. Het is namelijk de plaats waar de grietmannen uit de
omtrek van heel Oostergo samenkomen voor alle vergaderingen en
belangrijke besluiten, en waar zij rechtspreken over alle zaken in
Oostergo. Wijns is dus de zetel van het gerechtshof van Oostergo. Ik
zal u hier niet vermoeien met beschouwingen over het oud-Friese recht,
dat al belangrijk ouder is dan het jaar 1200 en uit de oudste tijden
stamt. Hoe interessant het ook zou zijn maar het zou ons op zijpaden
voeren en teveel tijd vergen.
Het zal u wel interesseren in het kort één en ander te horen van wat er
in Wijns te doen is geweest. Merkwaardig dat dit kleine dorpje voor een
zo belangrijke functie gekozen is! Aanzienlijke personen, edelen,
hebben er naar mijn weten nooit gewoond. States hebben er nooit
gestaan. Maar het is misschien wel daarom dat Wijns gekozen is en het
is een blijk te meer van de Friese vrijheid, in een land van vrije
boeren geen klasse rechtspraak, maar echte democratie. Daarom is in één
van de kleinste dorpen het middelpunt, het verzamelpunt gekozen. Daarom
verleent één van de kleinste dorpen zijn naam aan een hele landstreek,
want in de komende eeuwen wordt "Districkt Wininge" de naam voor heel
Oostergo!
De ligging van Wijns, aan de Dokkumer Ee, zal ook wel een belangrijk
punt geweest zijn. Immers, de verbindingen waren moeilijk in het oude
Friesland. Wateren en moerassen maakten verre landreizen erg
ongerieflijk en praktisch onmogelijk. De grietmannen kwamen natuurlijk
per schip van alle kanten over de Friese wateren via de Dokkumer Ee
naar Wijns.
Waar ze vergaderden en waar de rechtszittingen plaatsvonden? We weten
het niet, mogelijk in de open lucht of anders in het nieuw gebouwde
kerkje, de trots van het dorp.
De eerste samenkomst in Wijns die ik vermeld heb gevonden, is in het
jaar 1224. Abt Emo, van de abdij Bloemhof te Wittewierum, vertelt
daarvan in zijn kroniek. Abt Emo had grote onenigheid met proost
Henderik van een klooster dichtbij Wittewierum, ook in het oosten van
Groningerland. De beide partijen zijn tweemaal opgeroepen, de laatste
maal door de paus zelf, om te verschijnen en gehoord te worden te Wijns
en te Dokkum. Wel een bewijs voor de centrale plaats van het kleine
dorp Wijns!
"De Werf" heet een plaats op het tichelwerk vlak langs de Ee (Piebe de
Boer). Kent iemand een stuk land met een naam, die aan de werf
herinnert? Dit even tussen haakjes.
Kort daarop in 1232 horen we, dat de Friezen uit Friesland en
Groningerland een samenkomst hebben gehouden te Wijns ter bestrijding
van de Trentones, de Drenten die blijkbaar naar het noorden lastig
werden.
Zoals ik reeds zei, komen in deze tijd ook geregeld de grietmannen van
Oostergo in Wijns samen. De grietman is een figuur die burgemeester en
rechter tegelijk is. Hij is de opvolger van de schout, de seelta, die
in de tijd dat Friesland het eigendom van buiten-landse graven was, in
hun naam deze funktie uitoefende. Rond 1230 wordt de schout vervangen
door en omgedoopt in grietman in de tijd van de volledige Friese
vrijheid.
Eén van de eerste grietmannen van Tietjerksteradeel woonde te Giekerk.
Hij heette Dodo. Het moet natuurlijk een bekwaam en invloedrijk man
zijn geweest. Het pleit voor Giekerk, dat zulk een man daar woonde.
In 1242 was Dodo met nog vijf andere grietmannen aanwezig op een
belangrijke vergadering te Wijns, waar ze met elkaar het
bestuursreglement vaststelden voor het zuidelijk deel van de oude
Middelzee dat dichtgeslibt was, en als nieuw land door vele boeren
bewoond werd. Dit document dat bewaard is gebleven heet: Wilher
Thesnija landen (Keur van het nieuwe land) en draagt als onderschrift:
gegeven te Wijns in het jaar onzes Heren 1242 den maandag voor het
geboortefeest van de H. Johannes de Doper.
Kort tevoren had men te Wijns ook het reglement voor Oostergo zelf
opgesteld. Een deel hiervan, getiteld "Wininge Wilkerren" de keuren van
Wijns, is twee jaar geleden in het oudhandschrift uit het Fries
Museum teruggevonden. Het bevat in hoofdzaak voorschriften voor de
organisatie van de gerechtszittingen die te Wijns gehouden werden. Tal
van maatregelen moesten genomen worden, dat deze voorschriften
letterlijk werden bewaard en dat niemand ze zou kunnen vervalsen. Zo
werd er in bepaald dat er van dit stuk zes copieën gemaakt moesten
worden, voor ieder der grietmannen één. Het origineel werd opgeborgen
in het klooster Bartlehiem in een kistje met drie sleutels erop en
verzegeld bovendien met het zegel van de abten van Klaarkamp en
Marieëngaarde en van de proost van Bergum. De drie sleutels werden ook
nog weer verdeeld, de ene ging van jaar tot jaar rond onder de
grietmannen, de tweede werd bewaard in Leeuwarden, de derde in
Bartlehiem zelf. Het Wijnzerrecht werd dus dik beschermd!
We lezen er o.a. in dat in de lijdenstijd van vastenavond tot en met
Pasen geen rechts-zittingen mogen worden gehouden, behalve in gevallen
van uiterste noodzaak, b.v. doodslag. Ook tijdens de mis staat de
zitting waarschijnlijk stop. Boeten voor het niet verschijnen van
beklaagden en ook van de rechters zelf worden vastgesteld. Je mag één
keer zeggen dat je het vergeten hebt als rechter, meer niet. En zo is
er van allerlei in te vinden.
We hadden het zojuist over het klooster Bartlehiem. Dat bestond nog
maar net, het was in 1175 gesticht en was uitsluitend voor vrouwen. Een
nonnenklooster dus. Vrome jonge dochters uit de Trijnwouden zullen er
zeker dikwijls plaats hebben gevonden. Het werd gesticht door de abt
Frederik van het klooster van Hallum, dat tien jaar eerder opgericht
werd, maar zo'n grote toeloop van mannen zowel als van vrouwen kreeg,
dat de abt er geen raad mee wist en ongerust werd of het wel veilig was
beide seksen bij elkaar te laten. Hij zocht naar een geschikte plek
voor een apart nonnenklooster en weldra bouwde hij Bartlehiem =
Bethlemem.
Er is dus onder de Christenen in Friesland een sterke godsdienstige
belangstelling geweest en een verlangen naar het heilige kloosterleven.
Op de plaats van het klooster staat nu een boerderij. Na de
Kerkhervorming zijn spoedig alle kloosters gesloopt. Ook Bartlehiem
ontkwam dit lot niet. Het is echter nog duidelijk te zien, waar de plek
geweest is, een eindje van de Ee af in het land.
Om op Wijns terug te komen, in volgende tijden horen we geregeld
van bijeenkomsten aldaar. Eerst kwamen er zes grietmannen samen. Later
zijn het er acht, die van Leeuwar-deradeel, Dantumadeel,
Tietjerksteradeel, Idaard, Ferwerd, Dongeradeel, Kollumerland en
Rauwerderhem. Oorkonden van besluiten van de grietmannen en hun
medegezworenen vergaderd te Wijns, Winingin, zijn bewaard, b.v. uit de
jaren 1314, 1318, 1379 en 1400.
U ziet, verschillende eeuwen lang is de rol van Wijns dezelfde
gebleven. Een voorbeeld van zo'n oorkonde (uit het oud-Fries) anno
1400: Aan iedereen zij bekend en openbaar wanneer zij deze brief lezen,
dat wij, de mena achtene te Wijns, in Oostergoland de goede lieden van
Ameland vrijgeleide geven in ons land te varen en te gaan naar
Groningen. Ter bevestiging hiervan zo hebben wij, de mena achtene, deze
brief verzegeld met het Wijnzerzegel. Gegeven te Wijns in het jaar 1400
op de feestdag van de H. Maagd Juliana 16 februari. Dit is dus een
handelsvrijgeleide.
Over de nu komende anderhalve eeuw kan ik u weinig interessants
vertellen. Er zijn wel verschillende oorkonden, waarin Oenkerk, Giekerk
en Wijns genoemd worden, maar die handelen vrijwel alleen over
landerijen aldaar. En hoewel het mij bij sommigen gelukt is, om precies
uit te maken over welke gronden het ging, zal ik u daar maar niet mee
vermoeien. Ze zijn nog wel interessant om de namen van de bewoners en
de namen van landen of sloten.
Zo vinden we in 1408 al een Sminia in Oenkerk, in 1475 een Siorda in
Giekerk. In 1439 was heer Sirik pastoor van Oenkerk. Zijn eigen zegel
kunt u nog zien hangen aan een oorkonde in het Prov. Archief. In 1460
was heer Johannes pastoor te Wijns. Ook zijn zegel is bewaard! In 1480
had Giekerk een pastoor die heer Andries heette. Maar meer dan de naam
weten wij niet. In Giekerk vertrekt in 1504 heer Sijke. Enige
vooraanstaande personen te Leeuwarden schrijven dan een brief naar de
gemeente Giekerk om heer Gowerd als pastoor aan te bevelen. De dorpen
kozen dus zelf hun pastoor, geen bisschop wees ze aan. Het is alles
vrijheid wat de klok slaat.
In een stuk van 1480 vind ik de nieuwe meer al vermeld (Wijamaer). U
weet wel, de brede sloot in het noorden van de Wijnzerpolder. Hoe oud
zal de oude meer dan wel niet zijn!
Ook het bekende water de Uilemeer, lopende van de Murksbrug van
Oenkerk naar Wijns, komt al vroeg voor. In 1498 vond ik hem al. Toen
heette het Wijlaardere maer, later Willaerdere maer (Uilemeer).
Wijlaerd is ook de naam van een buurtschap vlak ten Oosten van
Leeuwarden.
Pas in het jaar 1511 krijgen we meer idee van de toestand in onze
dorpen. We leven dan in de tijd dat de Friese vrijheid voorbij is.
Sinds 1498 heersen hier de Saksische hertogen. Een voordeel, de heftige
twisten en veten tussen schieringers en vetkopers, die deze landen
jarenlang woelig en onrustig maakten, zijn voorbij. Het land verheugt
zich in een voorheen ongekende rust. Hertog George gaf in 1511 opdracht
dat alle gronden van Friesland geregistreerd moesten worden om een
evenredige belasting te heffen. Dit zogenaamde register van de Aanbreng
van 1511 is gelukkig bewaard en bevat de namen van de boeren en
landeigenaren, de hoeveelheid grond van ieder en de huurprijs of
ge-taxeerde huurwaarde van grote delen van Friesland. Onder Wijns zien
we dan 22 boeren wonen. Onder Giekerk 27 en onder Oenkerk 38.
Aanzienlijke geslachten vinden we in Wijns niet. In Oenkerk wonen Tako
Heemstra, Hessel Sminia, Andries Siekama en Los Unnis. Waarschijnlijk
woonden deze families op Heemstra-State, Eijsingha State, Stania State
en Unia sate of State. Ook Giekerk heeft zijn landadel: we vinden er de
namen Wiggersma, Donia, Siorda, Eeckama en Doekama. Alleen Siorda is
ons nog bekend, denk aan de plek waar eens Sjoerda-State stond, in 1840
afgebroken. Eijsingha-State, dat stond vlak bij de Wed. Vogeltje Bouma,
is in 1759 afgebroken.
1511 - dat begint tegen de tijd der Hervorming te lopen! In 1517 plakte
Luther zijn stellingen aan te Wittenberg. Dat heeft ook voor onze
streken belangrijke gevolgen gehad. Friesland stond altijd nogal vrij
zelfstandig tegenover Rome. Belasting aan de paus bracht men niet op,
men vond dit lastig en ongewoon. Ook het celibaat kwam er bekaaid af.
De meeste dorpspastoors leefden rustig met vrouw en kinderen, zij waren
één met het volk. Een echte nationale geestelijkheid was over het
algemeen vrij ruim en open wat de zaken van het geloof betreft, en
velen stelden het gezag van de Bijbel boven de Roomse kerkelijke
instellingen. Geen wonder dat Luthers woorden ook in
Friesland weerklank vinden.
Rond 1525 komen de eerste kerkelijke edicten al af ter bedwinging van
de nieuwe ketterij. In Jelsum stond al vroeg een pastoor die eigenlijk
al hervormd preekte.
Geleidelijk wordt de bodem voor de Hervorming voorbereid. Maar er zou
een zware strijd te voeren zijn eer het zover was. Na een tijdperk van
vervolging van de jonge beweging en inquisitie, richtte Paus Pius IV in
1561 het nieuwe bisdom Leeuwarden op. De Friese geestelijkheid was hier
allerminst van gediend. Vele pastoors begonnen nu vrijmoedig en zonder
omwegen in Hervormde zin te prediken. Het volk raakte in beweging tegen
de vervallen kerk, die haar luister en goede naam bij de dag verloor.
Vooral de kloosters stonden wat dat betreft slecht bekend.
Giekerk heeft al vroeg met de nieuwe leer kunnen kennismaken, want hier
stond als pastoor Gelluis Hotzonides Sneearuis (Jelle Hotzes uit
Sneek), die later één van de belangrijkste Friese Hervormers zou worden
en voor de vestiging van de Hervormde Kerk in Friesland in daad, woord
en geschrift ontzaglijk veel gedaan heeft. Hij is de Hervormer van
Leeuwarden geweest, en heeft door zijn geschriften overal in de lande
grote invloed gehad. Reeds als pastoor van Giekerk was hij niet alleen
getrouwd maar ook door zelfstandig onderzoek geheel en al gewonnen voor
de Hervorming. Volgens sommige onderzoekers verliet hij lang voor 1565
de R.K. Kerk en zei meteen zijn dorp en de pastorie in de Giekerker
Hoek vaarwel, trok heel Friesland af en leidde overal de sluip
vergaderingen van de Hervormden.
Volgens mijn gegevens is het even anders. Hij stond in Giekerk tot het
jaar 1567, het rampjaar voor de Hervormden in Friesland. Het jaar
daarvoor, 1566, was de Hervorming openlijk ingevoerd. De R.K.
stadhouder Aremberg trok zich terug uit Leeuwarden, maar in 1567 kwam
hij terug met een sterke troepenmacht en nam de macht in handen. Op 29
maart 1567 gaf hij bevel tot het gevangen nemen van 38 priesters, die
Hervomd waren geworden en we vinden in deze lijst natuurlijk ook Jelle
Hotzes van Giekerk. Van deze man is ongetwijfeld veel invloed in zijn
omgeving uitgegaan, want ook de pastoor van Oudkerk, Sieke Wijbenz, en
die van Wijns, Gerrijt Lamberts, staan op het lijstje!
Zij hebben er echter niet op gewacht! Met anderen, wien het vuur
ook te na aan de schenen kwam, zijn zij gevlucht naar OostFriesland
(Emden en omstreken). In totaal vluchtten ruim zeventig voormalige
geestelijken, meerendeels van het platteland. In heel Tietjerksteradeel
waren het steeds de pastoors van Giekerk, Wijns en Oudkerk en misschien
Eestrum die vluchtten moesten; wel een bewijs dat het hier in de
Trijnwouden een broeinest der Hervorming was!
Nu breekt een zware tijd aan. Jelle Hotzes (Gellius) komt telkens terug
in Friesland en ontwikkelt ondergronds een grote aktiviteit! Alle
pastoorsplaatsen werden nu bezet met erkende voorstanders van Spanje en
Rome. In maart 1567 vluchtte, zoals ik al zei, de Hervormde pastoor
Gerrijt Lamberts van Wijns, en 3 juni van hetzelfde jaar zat de nieuwe
er al weer: Antonis Tonisz. Dit was geen beste broeder, zoals straks
wel zal blijken. Dertien jaar heeft hij de Wijnzer standplaats vervuld.
Ook Giekerk en Oudkerk kregen felle R.K. pastoors. In Oenkerk was de
oude pastoor gebleven. Die had zich dus nog niet op het pad der
Hervorming begeven en hoefde niet te vluchten. Inwendig voelde hij vast
en zeker wel sympathie ervoor! Hij zal vaak genoeg met Jelle uit
Giekerk gepraat hebben. Later zal dit ook blijken.
De R.K. overmacht heeft tot 1580 geduurd. Langzamerhand was de kracht
der Hervorming overal toegenomen. Het verraad van stadhouder
Rennenberg, die in 1680 openlijk de zijde van Spanje koos, gaf de
doorslag en nu wordt de R.K. Godsdienst in Friesland afgeschaft en
verboden.
Vele priesters en monniken namen in die dagen het Hervomde Geloof aan.
Natuurlijk niet altijd uit diepste overtuiging. Verreweg de meerderheid
van de bevolking was antipapist, en zo ging menig dorpspastoor zonder
verdere omslag als Hervormde predikant in zijn eigen dorp optreden!
Ook Oenkerk heeft waarschijnlijk dit schouwspel gezien! De oude pastoor
Douwe Meinerts was rustig gebleven. Waarschijnlijk heeft ook hij
afgekondigd op zekere dag voor het laatst de mis te bedienen en de
volgende zondag als Gereformeerd predikant in zwarte mantel te zullen
preken! Hij heeft het niet lang gedaan. In 1581 zat hij nog in de
pastorie van Oenkerk, maar spoedig daarna, in 1596 blijkt
hij er niet meer te zijn en horen wij nooit meer iets
van hem. Het kan zijn dat hij overleden is, het kan zijn dat hij, als
toch nog te weinig overtuigd Hervormd, van hogerhand is afgezet.
De pastoors van Giekerk en Wijns, Roelof Willems en Anthonis Tonisz,
vluchtten in begin 1580. De grond werd hun, fel R.K., te heet onder de
voeten. Ook die van Oudkerk verdween. Pastoor Anthonis Tonisz van Wijns
waagde het om in de zomer van 1580 naar Wijns terug te keren! Hij had
kennelijk geldgebrek en probeerde nog wat centen los te krijgen. Hij
vond een voormalige parochiaan in het pastoorshuis wonen, Peter Dirks,
die de pastoorslanden gehuurd had en nu zelf gebruikte. Zijn huurprijs
zou 40,- gg bedragen. Pastoor Tonisz ging als een razende te keer en
zei dat het hem toekwam. Er kwamen handtastelijkheden van. Peter Dirks
had een baard en daar trok de pastoor uit alle macht aan. Bovendien
sloeg de waarde priester de man blauw en bloedig en hij was zo goed
niet of hij betaalde de pastoor de centen. Toen pastoor Tonisz vertrok,
nam hij in de gauwigheid nog twee zilveren kerkschillen mee. De rest
van de kostbaarheden was grotendeels al door soldaten geroofd. De
gemeente Wijns hield nog een halfzilveren, halfkoperen miskelk over en
een kleine ciborie waarin de heilige ouwel bewaard werd, die de
kerkvoogden samen voor 18 gg verkochten.
In de andere dorpen ging het wat rustiger. In Giekerk had men in nov.
1579 nog onder de felle R.K. pastoor Roelof al enkele kostbaarheden
moeten verkopen (kelk en ciborie) voor de belasting, die geheven werd
om de Waalse soldaten uit Friesland te sturen en ze te betalen. Op
Goede Vrijdag 1580 kwam een zekere Sitie Brouwer, wonende op het Vlied
te Leeuwarden, met drie soldaten te Giekerk aan, zei opdracht te hebben
van het Hof, en nam een zilveren kelk en plateel en olievaten met een
lepeltje en een aflatenbosje van zilver in beslag. Zo was alles
foetsie!
Nadat pastoor Roelof gevlucht was, werd de pastoorswoning met landen
(nu Sijmen de Vries) verhuurd aan twee broers, Sasker en Teunis Siets,
voor 29 gg. Kerk en armendiakens worden aangesteld, en de
schoolmeester, Sipke Sigers, belooft ook Hervormd te worden. Hij vraagt
meteen al om meer traktement en slaat een begerig oog ook op de landen,
die vroeger door de kapelaan gebruikt werden!
In Oenkerk verliep alles het rustigst. Pastoor Douwe Meinerts
bleef kalm zitten, zoals gezegd, en de oude kerkvoogden Claes Tiepkes
en Sidts Jeppes ook. Op Paasavond 1580 verkochten ze twee kelken met
een monstrans van zilver, alles samen 3 pond zilver, voor 18 stuivers
het lood. Al die zaken werden afgewikkeld in de herberg, waar Wibrant
Peensee achter de tapkast stond. Vanouds was dit kerkegrond. Ook nu nog
betaald Auke de Boer 0,56 grondpacht per jaar aan de kerkvoogdij van
Oenkerk.
De komende tijd kenmerkt zich door een groot gebrek aan
predikanten. In 1580 waren er in heel Friesland niet meer dan 50. Hele
grietenijen hadden er soms maar één. Bovendien waren heel wat oude
kerkelijke gronden verdonkeremaand, zodat de inkomsten niet meer
toereikend waren voor een eigen predikant. Deze twee dingen zijn
oorzaak geworden van de vele combinaties van gemeenten in Friesland. De
pastoors hadden vroeger nog allerlei extra inkomsten, voor alles moest
dik worden betaald. Dat werd nu anders! Nu moesten de goederen alleen
het traktement opbrengen.
Het is wel zeker dat onze dorpen van 1581 tot 1596 geen eigen predikant
hadden, maar nu en dan b.v. vanuit Leeuwarden bediend werden. Gellius
Sneeanus zal wel eens overgewipt zijn naar zijn oude gemeente. In 1596
begint het oudst bewaard gebleven kerkeboek van Oenkerk (kerkvoogdij)
en daarin lezen we dat een zekere Jeltze Piters als boer in het
pastoorshuis woonde voor 32,- huur. Toen was het dus nog vacant.
We horen het eerst van een dominee hier in een bericht uit 1601, waarin
de inwoners van de Trijnwouden gelast worden hun predikant te ontslaan
en te laten vertrekken naar Kollum. Hoe de man heette is onbekend. Als
hij in Oenkerk gewoond heeft, heeft zijn verblijf niet langer dan een
paar jaar geduurd, omdat het in 1596 nog vacant was. Alles is nog nieuw
en onzeker in deze tijd. In 1602 wordt de schoolmeester van Oenkerk
ontslagen en moet vertrekken, omdat hij weigert zich tot de Reformatie
te begeven en de Ned. geloofsbelijdenis te ondertekenen!
Spoedig komt weer een eigen predikant, de eerste die met name bekend
is, namelijk Florentius Johannes. Hij was hier in 1603 en 1604, maar
vertrok in 1605 naar Sneek. Later speelde deze dominee een
belangrijke rol in Hervormd Friesland. Hij was een door en
door rechtzinnige bewaker van de zuivere Hervormde Leer!
Hoelang de vacature nu geduurd heeft is niet precies bekend. Zijn
opvolger en de eerste predikant die lange tijd bleef en de gemeente op
poten zette was Julius Atzonis. Hij is hier reeds in 1614, maar kan
best al vroeger gekomen zijn. Hij is de predikant van Oenkerk, Giekerk
en Wijns en een enkele maal ondertekent hij een kerkrekening als:
dienaar Jesu Christi in de Trijnwouden. Julius Atzonis stond hier van
1614 tot 1658, minstens 44 jaar. Hij is hier overleden en begraven. Het
leven van zo'n dominee was wel heel anders dan tegenwoordig. Hij was
boer erbij en gebruikte een deel van de pastoralia zelf. In de
kerkvoogdijboeken vond ik b.v. meermalen een uitgave voor reparatie van
de predikants-dorsvloer!
Hij heeft een groot gezin en zijn kinderen zijn van alle markten thuis.
Eén, zijn zoon Atse Julius, door de dorpelingen "ons pastoorszoon"
genoemd, begint als koopman. Als in 1641 nieuwe ramen in de kerk van
Oenkerk gemaakt worden en de oude tufsteen wordt uitgehakt, reist Atse
met de stenen naar Leeuwarden en beurt er bijna 10 gg voor, hetgeen een
zeer hoog bedrag voor die tijd is. Later is Atse bakker geworden in
Oenkerk. Een andere zoon, Johannis Julius, is timmerman naar het
schijnt en doet meermalen karweitjes in de pastorie van zijn vader. Een
derde zoon, Iepeke Julius, is schoenmaker.
In de tijd van Ds. Atzonis werd het interieur van de kerk van Oenkerk
ingrijpend veranderd. Nieuw uurwerk in 1622 (vervangen in 1927). In
1631 werd de tegenwoordige preekstoel en het vierkant geleverd door
Dirk Claesz, kistenmaker van Franeker. Het kostte alles bij elkaar
420,- (car gld). Per schip werd de preekstoel gebracht. De kwitantie is
er nog! Er kwamen ook telkens nieuwe ramen bij, de oude kleine werden
uitgehakt, ondermeer in 1631 en in 1641. Ze werden grotendeels betaald
uit vrijwillige geschenken van de bewoners.
In 1641 werd ook het huidige doopvont en het losse koperen bekken
vervaardigd, kosten 12,-. In deze tijd werd de huidige
kerkvoogdijbank vervaardigd en in de kerk geplaatst. Aan weerszijden
een zogenaamde knechtszitting! Hij werd geplaatst door Jhr. Seipiv
Merkama v. Aylva, schoonzoon van Jhr. Frans v. Eijsingha, die
zijn schoonvader had opgevolgd in 1656
als grietman van
Tietjerksteradeel. Het wapen van Seipiv prijkt er nog op. Later is de
bank door vererving aan de fam. Rinia van Nauta gekomen, en is door
deze in 1908 aan de kerkvoogdij van Oenkerk geschonken.